Brillantine
Bij
jubilea horen toespraken, dus werd er ook gespeecht bij het gouden
huwelijksjubileum van André en Lea D’haene-Deseyn, in 2003. De spreker was Jan
Vanmarcke (°1927). In het gekozen fragment spreekt hij over een soort van
ersatz-brillantine, met rare gevolgen.
En alzo
hebben (zijn) onze puberteitsjaren voorbijgegaan en moesten we ons grenzen
verleggen. Hij had schoon haar (intussen is de man glimmend kaal, vandaar het gelach)
en ik ook, en dat moest altijd in orde zijn eerdat we ergens gingen. En zijn
vader, dat was enen die scheerde en een beetje haar sneed en den dienen had
brillantine in huis. En als we ergens gingen gaan vrijen – ik ga het zo noemen
– kregen we, of moesten we daar in dat potje van de brillantine scharten voor
een beetje aan ons haar te doen. Versta je het? We roken goed en ons haar was
schoon plat. Want ik moet het zeggen: dat was de zot van al de meisjes. Wat dat
er bij mij nog bijgebleven is, het is een van mijn anekdoten.
’t was Paasfoor in Kortrijk. Dus we begonnen ons te verzetten (verplaatsen). En de brillantine was uit (opgebruikt). En we gingen gaan opdoen (een lief gaan zoeken), alle twee, we zeggen: we gaan ne keer veranderen van decor.
En de brillantine was uit en ik had al gauw wat gevonden: t’oeizen in de kelder stond er daar ne frietketel. Ons moeder miek frieten van koolzaadolie, in dien tijd. En ‘k zegge tegen Dree: ons moeder slaapt beneden en ons vader boven, eer dat we naar Kortrijk gaan, ne goê lepel d’ran. En we waren vooruit.
En in Kortrijk, als je de foor rondloopt, wat zie je daar? Ge ziet die attracties… En ’t stond daar nu een kot “De lutte met den beer” en “De lutte met de femme”. ‘k Zegge: Dreten, we gaan hier bijleren! ‘k Zegge: we gaan naar... En wat gebeurt er? We stonden daar in die tent – ge ziet het nog voor u, zeker, Dree? – da was alzo een beetje schuins, en omdat het ook zo warm was als verleden week, hadden ze die bache (zeildoek) opgerold. En wilderschentween (wij beiden) stonden al achteren… Maar jongens, ge kunt het al raden: dat frietvet liep langs ons oren… En ’t schoonste van al was dat we toen nog naar de frieten stonken!
En luistert, onzen tijd was toen weg, ons leute was ook weg… Maar van de rest, dat is beroepsgeheim.
’t was Paasfoor in Kortrijk. Dus we begonnen ons te verzetten (verplaatsen). En de brillantine was uit (opgebruikt). En we gingen gaan opdoen (een lief gaan zoeken), alle twee, we zeggen: we gaan ne keer veranderen van decor.
En de brillantine was uit en ik had al gauw wat gevonden: t’oeizen in de kelder stond er daar ne frietketel. Ons moeder miek frieten van koolzaadolie, in dien tijd. En ‘k zegge tegen Dree: ons moeder slaapt beneden en ons vader boven, eer dat we naar Kortrijk gaan, ne goê lepel d’ran. En we waren vooruit.
En in Kortrijk, als je de foor rondloopt, wat zie je daar? Ge ziet die attracties… En ’t stond daar nu een kot “De lutte met den beer” en “De lutte met de femme”. ‘k Zegge: Dreten, we gaan hier bijleren! ‘k Zegge: we gaan naar... En wat gebeurt er? We stonden daar in die tent – ge ziet het nog voor u, zeker, Dree? – da was alzo een beetje schuins, en omdat het ook zo warm was als verleden week, hadden ze die bache (zeildoek) opgerold. En wilderschentween (wij beiden) stonden al achteren… Maar jongens, ge kunt het al raden: dat frietvet liep langs ons oren… En ’t schoonste van al was dat we toen nog naar de frieten stonken!
En luistert, onzen tijd was toen weg, ons leute was ook weg… Maar van de rest, dat is beroepsgeheim.